De Reiziger en de Horizonkijker

Ooit was er een reiziger, verstrooid, als ware, in zijne hoofd. En ooit ging hij een berg op, nadat hij zijn reis had voltooid. De wereld was bedrukt met zijn zool, en elke spriet van gras kende deze man, zoals ook hij kende het gras en al het andere dat men op aarde tegenkwam. Het was een tragisch kennen dat onze reiziger bezat. Want ondanks dat hij alle kennis had, miste er iets in onze wereld, wiens vermoeidheid langzaam tot de reiziger toetrad. Op de hoogste top van de hoogste berg zag de man wat hij al kende, niets meer. Er was niets nieuws, zowel onder als op de berg. De man keek naar het Oosten en naar het Zuiden en naar het Noorden en naar het Westen, kijkend of iemand zag wat hij van plan was. Het was een plan van noodzaak en wanhoop, maar een plan was het, en een einde van de reis.

Met zijn laatste adem ging de reiziger de zon achterna en de zon leidde hem voorbij de westenwind, tot een dorpje, waar de zon even stilstond en de reiziger zijn kracht hervond. Daar, in het dorp, bevond zich een pilaar. Erbovenop zat een man, die niet bewoog en alleen voorbij de wereld en voorbij de horizon staarde. Het was voor deze man dat de zon zijn reis onderbrak; de man at namelijk niets anders dan wat de zon hem gaf. Hoe het kwam, wist de reiziger niet, maar elke vermoeidheid gleed van de horizonkijker - en als gevolg ook van hemzelf - af. Uit impuls en emotie begon de reiziger te spreken. Het volgende gesprek is daaruit voortgekomen.

“Al het nieuwe wordt oud; al het jonge wordt moe; al het levende gaat dood. Ik had iets nieuws, maar het is nu al niet nieuw meer. Ik had een manier om nieuwe dingen te vinden, maar het patroon werd oud. Alles wordt saai. Ik heb alles ontdekt en nu houdt de horizon me tegen. De mensen zeggen tegenwoordig dat zelfs de zon, de bron van het leven, oud wordt en zijn laatste adem zal geven. Vertel het me: zal de zon sterven? Is dit niet het teken van onze wanhoop - dat we denken dat de zon, die elke ochtend opnieuw geboren wordt, onherroepelijk zal sterven? De mensen in de wereld hebben de zoektocht opgegeven en ikzelf zou bij de horizon neerliggen in overgave, wachtend tot ze voor me opengaat. Als er hoop was, is de hoop oud geworden en de oude hoop maakt ons wanhopig - dood is onze hoop en dood zijn wij… Behalve u! U eet de zon en wordt niet moe; u kijkt zonder verveling. Wat ziet u dat wij niet zien?”
“Ik zie niks, maar zodra ik iets zie, vertel ik het aan iedereen. Nog nooit heb ik iemand iets verteld, maar ooit komt het moment…”
De horizonkijker dacht zichtbaar na en stak toen zijn hand vragend uit naar beneden, waar de reiziger de hand aanpakte alsof hij geen andere keuze had. Beiden zaten nu op de pilaar.
“Ooit komt het moment,” vervolgde de horizonkijker, “ooit zal het gebeuren dat de zon niet de enige is die over de horizon naar ons toekomt. Één keer eerder is het gebeurd en nog één keer zal het gebeuren. Dan krijgen we iets nieuws, iets werkelijk nieuws, zoals de zon, maar dan op aarde. En wanneer het komt, zal ik de eerste zijn die het ziet. Tot die tijd zit ik hier.”
De wereld werd stil. De reiziger staarde voor zich uit, onbewust echoënd de woorden van de horizonkijker alsof de woorden meer waren dan de uitdrukking van een feit; alsof de woorden niet de wereld omschreven, maar de wereld de woorden omschreef: “Tot die tijd zit ik hier.”

Onderwerpen:
Reiziger