Op een dag kwam een schip met piraten aan op een stukje water waar de wind niet waait en waar geen golf ontstaat. Het piratenschip lag opslag stil en de piraten besloten hun rust te nemen en te genieten van het zonnige weer. Na drie dagen stil gelegen te hebben, riep de kapitein op om met man en macht te gaan roeien. De bemanning vond het een slecht idee - de plek was te mooi om te verlaten - en besloot de kapitein over boord te gooien. Sindsdien lagen de piraten elke dag in de zon en aten ze elke dag verse vis. De piratenmannen trouwden met de piratenvrouwen en samen kregen ze piratenkinderen.
Zo ging het enkele generaties door, totdat op een dag een nakomeling van de beste adviseur van de kapitein het idee kreeg om de wereld te ontdekken. Hij vond bij alle piratenmannen, -vrouwen en -kinderen instemming en maakte een plan van vertrek. Door de jaren heen waren de zeilen verrot en was de mast omgevallen. Het schip moest achter gelaten worden, dus het plan was om te zwemmen. Iedereen sprong over boord en zwom achter de adviseurszoon aan. Hij was nu ook zelf adviseur; niet aan een kapitein, maar aan alle piraten. De piraten bereikten de kust van een eiland. Het water voor de kust was nóg rustiger en de zon was nóg zonniger dan waar ze vandaan kwamen. Hier besloten ze te blijven.
Er lag echter, voor de kust op de bodem, een rots, en op deze rots woonde een zeemeerman, groter en sterker dan elke piraat. Nog voordat de dag voorbij was, kwam de zeemeerman naar het wateroppervlak en trok een piraat naar beneden. De adviseur zag het en riep iedereen op om het eiland op te gaan en de berg van het eiland op te rennen. Maar ook op het eiland waren ze niet alleen. Er woonde hier een tiran, die alle piraten tot slaaf maakte - behalve de adviseur: hij mocht de tiran adviseren.