Er was eens een vrouw die verliefd werd op een reus, en er was eens een reus die verliefd werd op haar. U raadt het al: ze kwamen bij elkaar. De mensenvrouw en de reuzenman kregen een zoon; een misbaksel was hij. Hij was geen mens en geen reus. Zijn benen waren te lang voor een mens en te kort voor een reus. Zijn handen, armen, oren en neus; het was allemaal te klein én te groot. Behalve zijn voeten! Één voet was precies zoals die van een mens en één was precies als van een reus. Ja, hij liep scheef en was erg lomp, maar als hij naar zijn voeten keek, voelde het misbaksel zich écht reus en écht mens. De moeder was niet zo blij met de voeten van haar zoon. Men heeft haar vaak horen zeggen: “Die voet van jou wordt nog eens de ondergang van mens en reus!” Zo klinkt deze spreuk - door wat er later gebeurde - nog door in het collectieve geheugen.
Op een dag was de koning met de koningin in de stad. Op dezelfde dag lompte het misbaksel in het rond, turend naar de blauwe lucht. Het was druk op straat, maar de arme jongen had niks in de gaten toen een harde windvlaag de ring van de vinger van de koninging deed vliegen. De ring vloog naar achter en terwijl de ring nog vloog, draaide de koningin zich vliegensvlug om, om daar de ring te zien vliegen. Zonder dat de koningin iets kon doen, viel de ring neer voor het mens- en reuzenjong. Met zijn grote lompe reuzenvoet stapte hij bovenop de ring. Op hetzelfde moment gilde de koningin zo hard dat de hele bevolking te hulp kwam. Maar nog voordat iemand de ring weer op kon pakken, riep de koning: “Verbannen bent u! U en uw hele reuzengeslacht! Tot de kust verban ik u, en nooit meer zult u iets horen zonder dat de golven meeklinken!” Met gebogen hoofd vertrokken de reuzen. Ze zijn nooit meer door een mens gezien.